Eten en Drinken

Bloedworst, koetjesrepen, spoetnik: de smaak van een halve eeuw geleden.

Kaantjes op brood, bazooka-kauwgom, witbrood met suiker, gebakken bloedworst, citroentje met suiker en nog zo wat van die dingen. Wie kent ze nog? Geuren, kleuren, smaken zijn zaken die dikwijls snel wegzakken en heel willekeurig weer te voorschijn komen.

De herinnering is als een hond, die gaat liggen waar hij wil, schreef Cees Nooteboom al eens treffend. Plaatjes, foto’s, reclame willen het brein nog wel eens op weg helpen. Het boekje 'Wat de pot schaft, over eten, drinken en snoepen van toen' is absoluut zo'n hulpmiddel. Een uurtje bladeren en lezen en je waant je weer voor even in de jaren vijftig. De plaatjes en begeleidende tekst zijn een feest van herkenning, ontlokken de lezer van pal na de oorlog menige glimlach en laten de gedachten aan vroeger de vrije loop.

,,Wat eten we vandaag?’’, was de vraag die een jaren-vijftig-moeder thuis wellicht het meest hoorde. ,,Husse, met je neus ertussen’’, was het antwoord steevast. Met andere woorden: dat zie je wel. Veel keus was er niet. Aardappels, lekker lang gekookte groenten en soms uren op een oliestel gegaard draadjesvlees. Alles uit eigen land, de enige exotische buitenissigheid die op tafel kwam was macaroni en dan niet met zongedroogde tomaten en olijfolie, maar met vette schouderham of smac. En dan die appelmoes. Overal werd het bijgedaan of doorheen gehusseld. Voor kinderen die iets niet lustten was het een zegen. Voor de ouders ook trouwens.

Soms was er soep vooraf, heerlijk geurende vers gemaakte van een mergpijp getrokken soep met balletjes. En dan op zondag een zelfgemaakt toetje: yoghurt met een scheutje ranja. En dat allemaal van hetzelfde bord, want de hoeveelheid afwas – alles met de hand! – moest beperkt blijven.

Zoals gezegd: veel keus was er niet en als moeder het even niet meer wist, luisterde ze naar de Groentenman ’s morgens op de radio. Dit kookprogramma avant la lettre begon standaard met het nooit meer te vergeten wijsje Cha, cha, cha, wat zullen we eten?. De Groentenman vertelde vervolgens in een soort hoorspelletje met de dienstdoende huisvrouw over het seizoensaanbod en hoe je het moest klaarmaken. Op zondag werd door het mannelijk deel van het gezin nog niet met het bord op schoot naar Sport in Beeld gekeken. De radio stond aan en kinderen moesten muisstil zijn, want vader 

 

 

 

Met Melk meer mans....

 

Eén van de populairste reclamecampagnes ooit kreeg Nederlandse kinderen massaal aan grote hoeveelheden melk. De campagne liep zo goed dat hij moest worden stopgezet.

Apetrots waren ze op hun M-embleem: de kinderen van de Melkbrigade. Rond 1960 waren een half miljoen kinderen lid van de club, die onderdeel was van een reclamecampagne voor melk. Het grote brein achter de campagne was het Zuivelbureau, dat van het kinderachtige imago van melk af wilde. Melk moest stoer worden, zodat kinderen het later ook zouden blijven drinken. Dan zouden de boeren van hun te veel geproduceerde melk, de melkplas, afkomen.

De campagne begon in 1958. Kinderen konden een logboek krijgen, om zelf bij te houden hoeveel van die gezonde melk ze dronken. Als hun logboek vol was, kregen ze een embleem met een grote ‘M’, voor op hun kleren. M-brigadiers moesten sterk en behulpzaam zijn: ‘met melk meer mans’ was één van de slogans van het Zuivelbureau.

En als ze een goede daad hadden verricht, konden ze een cadeau krijgen: een radio of een boekenbon bijvoorbeeld. Een trotse moeder schreef daarom aan het Zuivelbureau dat haar zoon met kleren en al in het water was gesprongen om een kat te redden. Onbekend is welk cadeau hij voor deze dappere daad heeft gekregen.

De brigade had ook een eigen lied: ‘Altijd staan wij voor and’ren klaar. Geen taak is ons ooit te zwaar.’ De campagne was ongekend populair. Er kwamen zelfs zoveel M-brigadiers dat al die cadeaus te duur werden voor het Zuivelbureau. Begin jaren zestig werd de brigade daarom vervangen door Joris Driepinter: een vrolijke, oersterke stripheld die altijd drie glazen melk bij zich had.

 

 

Schoolmelk

In de jaren vijftig was Joris Driepinter hét boegbeeld van de landelijke schoolmelkcampagne.

 

 

Het jochie dronk drie pinten melk per dag. Dat maakte hem zó sterk, dat hij met één hand een olifant kon optillen. In die na-oorlogse jaren moest Joris kinderen bewegen om voldoende melk te drinken. Want melk is goed elk, wist men ook toen al. Het zuivelproduct was vooral belangrijk in de strijd tegen slechte voeding.

Al in 1935 startten de eerste proeven met schoolmelk. Bij twee Rotterdamse scholen konden ouders hun kinderen abonneren op de gesubsidieerde, en daarom goedkope, melk. Ouders namen graag een abonnement, omdat hun kinderen zo gegarandeerd voldoende kalk binnenkregen.

Na twee jaar was het enthousiasme over de proef zo groot, dat er een landelijk bureau voor schoolmelk werd opgericht. Het werd een succes: op het hoogtepunt eind jaren zeventig dronken 700.000 Nederlandse kinderen schoolmelk.

Wie in de jaren vijftig een abonnement had, ontving een embleem in de vorm van een M. Die moest je op je mouw naaien, als bewijs dat je betaald had. De melk kwam uit een kwartliterflesje, met een dop. Daar prikte je een gat in met je potlood.

De doppen werden ingezameld, omdat het metaal geld waard was. De opbrengst van de verkopen ging naar goede doelen: veel vijftigers herinneren zich nog het project ‘Kinderen in Afrika’.

Sinds 1977 is de schoolmelk aan Europese richtlijnen gebonden. Ook de subsidie is geheel in handen van de EU. Die heeft in 2008 besloten dat ook middelbare scholen mogen meeprofiteren van het subsidietraject. Nog meer schoolmelk voor de Nederlandse jeugd dus.