Onderwijs en Scholen

Het onderwijs nam in belang toe in de jaren vijftig en was tevens nauw verbonden met de kerk. In 1901 was de duur van de leerplicht zes jaar, in 1950 was dit al acht jaar en in 1972 elf jaar. Dat wil zeggen, dat alle kinderen uit de jaren vijftig minimaal de lagere school doorliepen. Voor individuele aandacht was weinig tijd, een klas met veertig of vijftig kinderen was in de jaren vijftig geen uitzondering. Tot in de jaren zestig waren de meeste katholieke middelbare scholen naar sekse gescheiden..

Tot 1962 werd ook op zaterdagochtend naar school gegaan. Gedurende de vooroorlogse jaren had niet meer dan 42 procent meer dan lager onderwijs genoten. In 1959 was dat percentage tot ruim tachtig procent gestegen. In tien jaar tijd werden 270 bibliotheken gebouwd, en een groot aantal scholen.

Het onderwijs van de religieuzen was vaak gratis, omdat deze zelf geen salaris kregen. Daarom was het mogelijk dat ook de kinderen uit arme gezinnen naar school konden.

 

Verschillende vormen van onderwijs

In Nederland is voortgezet onderwijs het onderwijsniveau dat volgt op het basisonderwijs en dat doorgaans gevolgd wordt vanaf de leeftijd van 12 jaar. Het voortgezet onderwijs bereidt de leerling voor op verschillende soorten van hoger onderwijs, Middelbaar Beroeps Onderwijs, dan wel op een maatschappelijke positie. Vóór de onderwijshervorming met de invoering van de Mammoetwet in 1968, werd de term middelbaar onderwijs gebruikt.

Het openbaar onderwijs is een onderwijsvorm in Nederland die door de overheid wordt opgericht en onderhouden, zonder een bepaalde godsdienstige of anderszins levensbeschouwelijke richting als grondslag.

Naast het openbaar onderwijs bestaat in Nederland het bijzonder onderwijs: scholen die vanuit een bepaalde religieuze, levensbeschouwelijke of onderwijskundige stroming worden ingericht en sinds 1917 op dezelfde wijze als openbare scholen door de overheid worden bekostigd.

Kleuterschool, bewaarschool of fröbelschool, (school voor de leeftijdsgroep 4-6 jaar). De laatste naam was afgeleid van de naam van een Duitse pedagoog die dit soort onderwijs voor de hele kleintjes voorstond. De kleuterscholen werden overwegend geleid door nonnen. In de jaren vijftig kreeg de opleiding tot kleuterleidster enige structuur en erkenning. In 1955 kwam er een wet die het kleuteronderwijs en de subsidiëring daarvan regelde, en daarbij de opleidingen voor kleuterleidster. Verplicht is het nooit geweest, kinderen waren met 4 en 5 nog niet leerplichtig. De kleuterschool kende twee klassen, na de tweede klas ging het kind naar de eerste klas van de lagere school.

 

 

 

Het Montessorionderwijs

 

Maria Montessori werd geboren in Chiaravelle (Italië) op 31 augustus 1870 en overleed in Noordwijk op 6 mei 1952 waar zij ook begraven is.  Maria was een Italiaans arts en pedagoog die vooral bekend werd door het naar haar genoemde Montessorionderwijs.

Maria Montessori meende dat er al tijdens de eerste levensjaren een enorme energie en actiedrang in het kind aanwezig zijn. Het wordt vanuit zichzelf gemotiveerd om zich te ontwikkelen en om te leren.

Dat uit zich in een spontane belangstelling van kinderen. De onderwerpen van die belangstelling verschillen per kind en veranderen in de loop van de tijd. Dit betekent dat kinderen kortere of langere perioden ontvankelijk zijn voor bepaalde leergebieden. Als het kind zich in zo'n "gevoelige periode" bevindt, is het in staat op dat moment een functie zeer intensief te ontwikkelen. Het is de taak en de deskundigheid van de leerkracht om op deze gevoelige perioden adequaat te reageren, door het juiste materiaal in de juiste omgeving aan te bieden.

In Nederland sloeg  het Montessorionderwijs zeer goed aan. De kern van het montessorionderwijs wordt meestal samengevat in de uitspraak: "Help mij het zelf te doen".

De leerlingen werken individueel of in kleine groepjes aan materiaal dat zij zelf aan het begin van de dag gekozen hebben. Dat materiaal is oorspronkelijk door Maria Montessori ontworpen. De leerkracht observeert de activiteiten van kinderen, om erachter te komen waar zij behoefte aan hebben, en reikt dan materiaal aan om in die behoefte te voorzien.

Een kenmerk van montessorimateriaal is dat het kind zelf fouten kan herstellen doordat het zo is ontworpen dat het kind zelf merkt dat het iets niet goed doet. Daarnaast is het materiaal zo ontworpen dat steeds één eigenschap centraal staat. Als het om bijvoorbeeld optellen gaat, speelt niet ook nog een andere vaardigheid een rol.

In een montessoriklas zitten altijd drie leeftijdsgroepenleerlingen door elkaar. Volgens Maria Montessori is dit essentieel voor een harmonische ontwikkeling. Ook in een gezin is een kind omringd met oudere en jongere kinderen. Het geeft kinderen bovendien de kans zich te spiegelen aan anderen. Ieder kind is dus een periode de jongste, de middelste en de oudste. Die klassen worden onderbouw, middenbouw en bovenbouw genoemd.

 

                                                     Lagere school\

De lagere RK-meisjesschool werd geleid door nonnen en de lagere RK-jongensschool door fraters. Godsdienstles was een belangrijk vak en werd door de kapelaan en soms door de pastoor zelf gegeven, en wee je gebeente als je niet goed had opgelet. Pas in de 20ste eeuw kwamen voor het godsdienstonderwijs aan kinderen speciaal geschreven catechismus-teksten in zwang. In 1920 stelden de Nederlandse bisschoppen een zogeheten Schoolcatechismus verplicht voor de godsdienstles op de katholieke lagere school. Hele generaties katholieke kinderen moesten de antwoorden op de vragen van deze Schoolcatechismus uit hun hoofd leren. De pastoor kwam wekelijks op school om de catechismus te overhoren. Vaak kreeg de jeugd op school als beloning devotieprentjes, die zorgvuldig bewaard werden in het eigen kerkboek. Sinds 1964 is de catechismus niet langer verplicht op de katholieke school.

De scholen hadden een eigen bibliotheek, uiteraard met veel stichtelijke lectuur, geschikt voor de tere kinderzieltjes. De eerste communie was een spannende tijd. Vooral in het zuiden van Nederland en in België werd naar aanleiding van de eerste communie een bescheiden familiefeest gevierd, met als middelpunt het communicantje.